Het is alweer een hele tijd geleden dat mijn ouders groot waren en ik klein. Niet dat ik het fijn vond om van hen afhankelijk te zijn: mijn vader kon nog wel eens angstig boos worden en met mijn moeder klikte het helemaal niet. Ik was niet het soort oudste dochter dat zij voor zichzelf gewenst had. In plaats van lief en meegaand was ik lastig en eigenwijs. Hierdoor heb ik van de vijf kinderen wel de meeste aandacht gekregen maar helaas niet het soort waar ik blij van werd. Zij op haar beurt was niet de moeder die ik wilde. Ik wilde een moeder die zichzelf beter kende, eentje die zonder schaamte haar eigen weg durfde te gaan. Dan was ze misschien niet bang geweest dat ik niet in orde zou zijn, dan had ze mij en mijn gevoelens misschien gewoon begrepen.
Maar wat kan het verkeren. Nu zijn mijn ouders allebei ziek en afhankelijk van de verpleging en van hun kinderen. Mijn vader duikt steeds vaker onder in de heerlijke vergetelheid, al loopt er nog een instinctief, zorgzaam lijntje van hem naar mijn moeder. Zodra mijn moeder hem nodig heeft, komt hij met zijn aandacht in het heden en doet nog wat hij kan om haar te helpen. Dat hij haar soms niet meer kan bijstaan, zij soms zichtbaar bang voor hem is, is hem niet aan te rekenen. Mijn moeder, al een aantal jaren ziek, lijdt het meest onder haar fysieke pijn en geestelijke verwarring.
Op grond van ons gezamenlijk verhaal was het misschien niet te verwachten, maar wat is onze band nu anders. Oké, ik had liever een andere moeder gehad, en zij een ander soort dochter, en dat gegeven heeft –ik spreek voor mezelf- nogal een impact op mijn leven gehad, maar daar is nu niets meer van te merken. Vergeten is het niet, maar vergeven zeker. Daar ben ik blij mee en eerlijk gezegd ook trots op, al schaam ik me voor dat laatste – jawel, kind van mijn moeder - een beetje. Maar als voormalig zwart schaap ben ik nu wel de contactpersoon voor de zorg, en hun hardhandigheid heb ik weten om te zetten in het masseren van mijn moeder en haar geduldig omkleden of helpen bij het naar de wc gaan. Dat dit nu mogelijk is, daar heb ik een lange, eigenzinnige weg voor afgelegd.
Toen ik ging scheiden, zei mijn vader nog, met het oog op mijn moeder: gelukkig dat je niet hier woont. Nu zegt mijn moeder vaak: woonde je maar in de buurt, dan kon je me elke dag even behandelen. En ook ik was altijd blij dat er anderhalf uur rijden (en met de trein nog veel meer …) tussen ons zat, en nu denk ik: kon ik maar wat vaker om het hoekje kijken.
Aan deze geheelde band zitten wel moeilijke kanten, want ik kan nu soms zo verschrikkelijk verdrietig zijn. Het heeft te maken met van die waaromvragen waarop ik makkelijk een spiritueel antwoord kan verzinnen, maar het verdriet wat erbij hoort moet – en dat is misschien nog spiritueler - toch gevoeld worden. Want al ging het al jaren best goed tussen ons: waarom komt nu pas echt de liefde tevoorschijn, nu ze niet zo lang meer te leven hebben (weet ik, weet ik, ik mag al lang blij zijn dat enz. …). Maar ook: waarom kan ik wel veel voor mijn moeder betekenen nu het zo slecht met haar gaat en waarom was ze er in emotioneel opzicht bijna nooit voor mij? Verdriet om wat allemaal niet heeft kunnen zijn. Maar het meest nog de pijn als ik mijn moeder zie huilen van ellende: waarom moeten wij mensen zo lijden, niet alleen zij maar bijna iedereen op z’n tijd? Daarom huil ook ik soms maar, laat ik me even meevoeren in deze grote stroom van aards verdriet. Maar daarna weet ik des te beter dat het toch aan mij is om ook deze jaren van het leven te genieten door gewoon met mijn eigen dingen bezig te zijn. Niemand schiet er iets mee op als ik mij de hele tijd met de machteloze pijn van met name mijn moeder verbind. Doen wat ik voor mijn ouders kan doen, voelen en uiten wat zich hieromtrent in mij roert, extra lief (laten) zijn voor mezelf, en telkens weer de draad van mijn eigen leven mogen oppakken: dat is mijn antwoord.